Functie: | Natuurbeheer & bosbouw |
Ouderdom: | Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen (12 v.Chr - 1000) |
Een knotboom is een boom waarvan de takken regelmatig worden afgezet op een hoogte van ongeveer twee meter. Vrijwel ieder loofboomsoort kan op deze wijze worden behandeld. Meestal gaat het om soorten als wilg, es, eik, els, populier. Ook lindes, beuken en haagbeuken komen in deze vorm voor.
Knotbomen werden door de boer gepoot als grensafscheiding en voor geriefhout. Het hout werd voor allerlei doeleinden gebruikt, zoals bezems, oeverbeschoeiingen, takkenbossen voor ovens en gebruikshout zoals hekken en gereedschapsstelen. Voor allerlei vlechtwerk zoals de mandenmakerij zijn dunne eenjaarstwijgen geschikt. Wanden van vakwerkhuizen werden ook gemaakt met behulp van twijgen. Van de wilgen- en populierenstam konden klompen worden gemaakt.
Knotbomen zijn weliswaar een algemeen voorkomend verschijnsel, maar komen niet overal in gelijke mate voor. Knotwilgen staan vooral in de natte laagveengebieden van Holland en Utrecht, in de waarden van Zuid-Holland, in Utrecht en in de IJsselvallei van Gelderland, langs de grote rivieren en de dijken van Zeeland en langs de randmeerkust. In Brabant en Limburg komen ze vooral voor in de beekdalen en in het Maasdal. Knoteiken staan vooral in het oosten van het land, in de houtwallen. Maar ze komen ook in grote getale voor in Brabant en Limburg. Knotelzen groeien op voedselarme gronden die gevoed worden met kwelwater, zoals aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. Knotwilgen komen over grote delen van Europa voor. In de wandeling worden knotbomen ook wel knoot genoemd.