Functie: | Industrie & bedrijvigheid |
Ouderdom: | Vroegmoderne Tijd (1500-1800) |
Een hennepakker is een klein, door sloten omgeven en meestal naast de boerderij gelegen perceel, waarop tussen de zeventiende en de negentiende eeuw hennep is geteeld voor de fabricage van touw en zeildoek voor de scheepvaart.
In de natte veengebieden van West-Nederland werden gewassen zoals vlas, boekweit, gerst en hennep verbouwd op kleine akkertjes, waaraan veel zorg werd besteed. De bodemstructuur werd verbeterd door stalmest (de ‘toemaak’) samen met bagger uit de sloten op de kleine, opgehoogde akkers te brengen. In de zeventiende en achttiende eeuw werd hennep een belangrijk gewas. In verschillende dorpen en steden in de omgeving werd de hennep verwerkt tot touw, waarnaar grote vraag bestond vanuit de omvangrijke scheepsbouw en scheepvaart. De teelt van hennep was intensief; de kleine hennepakkers namen een groot deel van de mest op die op de rest van het landbouwbedrijf werd geproduceerd. Voor de bewerking van hennep is veel water nodig. Daarom werden er rond de akkertjes brede sloten gegraven. Om de hennepplanten tegen de wind te beschermen, werden er knotwilgen omheen geplant. De voormalige hennepakkertjes zijn zo nog vaak goed te herkennen.
Hennepakkertjes komen vooral voor in het Groene Hart, met name in de Utrechtse en Zuid-Hollandse waarden, zoals de Alblasserwaard en de Krimpenerwaard.