Bies, Biest, Dries, Heuvel, Ikelheim, Opstal, Plaetse, Plein.
Functie: | Landbouw |
Ouderdom: | Volle en Late Middeleeuwen (1000-1500) |
Een brink is een aan de rand van of in een dorp gelegen open ruimte, die gemeenschappelijk eigendom was van de dorpsbewoners.
Een brink is een openbare dorpsruimte begroeid met gras en hoogopgaande eikenbomen die in het verleden werden gebruikt als verzamelplekken voor het kuddes schapen, runderen of varkens uit het dorp, alvorens deze naar de heide of groenlanden gingen of nadat ze daarvan terugkeerden. Brinken waren gemeenschappelijk eigendom van de buurschap (verzameling van boeren) en zijn tegenwoordig vaak eigendom van de boermarken of gemeenten. Soms lag in het midden van de brink een waterplas die diende als drinkplaats voor het vee en daarnaast ook als brandwatervoorziening. Later kregen brinken ook wel andere functies, zoals vergaderplaats, marktplaats en gerechtsplaats. Ook kregen veel brinken in de loop der eeuwen de nodige niet-agrarische bebouwing, zoals huizen van keuterboeren, ambachtslieden, winkeliers en de schaapherder (scheper). Deze werden gezamenlijk ook wel de brinkzitters genoemd. Typische gemeenschapsgebouwen (kerken, scholen, elektriciteitshuisjes) werden vaak op de brink gebouwd. Veel brinken zijn beplant met oude (eiken)bomen, die bouwhout leverden en afleiding boden tegen blikseminslag en bescherming tegen weersinvloeden. Vaak was er een zaagkuil aanwezig voor het verwerken van hout. Oorspronkelijk lagen brinken vaak aan de rand van dorpen, door latere uitbreidingen liggen ze vaak nu centraal in het dorp. Brink betekende in veel Germaanse talen dan ook 'rand'.
De term komt voor in de Pleistocene zandstreken van Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht en Noord-Holland.