Tocht, Vaart, Wetering, Zeeg.
Functie: | Waterbeheer |
Ouderdom: | Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen (12 v.Chr - 1000) |
Een kanaal is een gegraven waterweg van enige omvang, meestal bestemd voor de scheepvaart.
De Romeinen hebben reeds een tweetal kanalen gegraven, de grachten van Corbule en Drusus, die vooral een militair-strategische functie hadden. Van de laatste is de ligging onbekend, maar de Corbulogracht, die de (Oude) Rijn met de Maasmonding verbond, is nog terug te vinden Vanaf de tiende eeuw werden in Nederland kanalen gegraven die een functie gingen vervullen voor het transport over water. Een voorbeeld van een dergelijk kanaal is de Delf (het huidige Damsterdiep) in Groningen. Vooral de opkomst van de steden leidde gedurende de Volle Middeleeuwen tot de aanleg van een uitgebreid net van gegraven waterwegen, dat het bestaande systeem van natuurlijke wateren aanvulde en dat de steden verbond met elkaar en met hun verder weggelegen handelspartners. Andere kanalen werden aangelegd om turf- of zandwinningsgebieden te ontsluiten (/turfvaarten, zanderijvaarten). In de zeventiende eeuw kwam een netwerk van trekvaarten tot stand. In de negentiende eeuw, vooral onder koning Willem I, werden op grote schaal scheepvaartkanalen aangelegd om de economie te stimuleren. In de twintigste eeuw werd het waterwegennetwerk nog verder verdicht door middel van aanleg van nieuwe kanalen. Voorbeelden van dergelijke kanalen zijn het Julianakanaal, het Twentekanaal en het Maas-Waal kanaal. Behalve scheepvaartkanalen zijn er ook kanalen met een waterstaatkundige functie. Een voorbeeld zijn de inundatiekanalen, die water aanvoerden voor waterlinies.
Kanalen komen overal in Nederland voor. Afhankelijk van de grootte, streek en functie worden ze tocht, vaart, wetering of zeeg genoemd.