Functie: | Natuurbeheer & bosbouw |
Ouderdom: | Volle en Late Middeleeuwen (1000-1500) |
Hakhout is een loofbos, bestaande uit houtgewas dat men niet hoog liet opschieten, maar dicht bij de grond afzette om de stronken weer te laten ontspruiten en de gevormde opslag te kunnen oogsten. Afzetten is het afzagen van het hout.
Hakhoutbosjes zijn eeuwen geleden ontstaan om een voortdurende houtopbrengst te waarborgen. De bomen worden dicht bij de grond afgezet om de stronken vervolgens te laten ontspruiten. Om de paar jaar kan de opslag, het hakhout, geoogst worden. De stobben of stoven kunnen vele eeuwen oud worden. De aanplant van verschillende boomsoorten zoals eik, wilg, es, els en iep, zorgt ervoor dat de bossen voor verschillende doelen geschikt zijn. Ze kunnen zowel brandhout, geriefhout voor gereedschapsstelen en gebruiksvoorwerpen, hout voor de bereiding van houtskool als schors voor de leerlooierij leveren. Veel boerderijen hadden in vroeger dagen een klein stukje hakhout vlak bij huis, de geriefhoutbosjes. Er komen echter ook grootschaliger hakhoutcomplexen voor. De keuze van de boomsoort hangt uiteraard af van de grondsoort. Zo kan het hakhout per regio verschillen. Op droge zandige gronden is het eikenhakhout, in de rivierkleigebieden essenhakhout en op de nattere gronden wilgengrienden.
Hakhoutbosjes komen verspreid over heel Nederland voor. Specifiek elzenhakhout vind je in het strandwallenlandschap van West-Nederland. Vroeger is de oppervlakte aan eikenhakhout aanzienlijk geweest. Overal in de zandgebieden liggen dan hakhoutbossen, de grotere complexen in Brabant, in de Achterhoek en op de Veluwe. Momenteel is de oppervlakte goed beheerd eikenhakhout heel klein: voorbeelden zijn Zeijenerstrubben, Kniphorstbos, Schoonloërstrubben en Leusderheide. Een ander woord voor hakhout is strubbe. Waar vee bij het hout kan komen, vinden we geen hakhout, maar knotbomen, in feite een soort hakhout op grotere hoogte.