Uienren.
Functie: | Landbouw |
Ouderdom: | Moderne Tijd (1800-1945) |
Een Juunrenne is klein bouwwerkje voor het opslaan van uien en sjalotten.
De uienteelt in Nederland dateert al uit de middeleeuwen, sjalotten worden geteeld vanaf de 17e eeuw. De teelt was al vóór eind 18e eeuw geconcentreerd in het deltagebied, voornamelijk Goeree-Overflakkee. In de jaren ’50 van de afgelopen eeuw kwam 40% van de Nederlandse uien van Goeree-Overflakkee. Pas in de jaren ’80 verdween de vooraanstaande plaats van Goeree-Overflakkee voor de uienteelt, vooral door toename van de teelt in de Flevopolders.
Op Goeree werden, tot de invoering van chemische zaadontsmetting na 1947, vrijwel uitsluitend sjalotten geteeld. De reden hiervoor was dat op de zeer lichte teeltgronden de schade door de made van de uievlieg de teelt van zaaiuien hier vrijwel onmogelijk maakte. Het sjalottenras “Ouddorpse bruine” bestond al midden 19e eeuw, toen was Ouddorp al een centrum van sjalottenteelt (het andere Nederlandse centrum van sjalottenteelt was Westfriesland). De teelt werd voornamelijk gedaan op de in Ouddorp algemene kleine boerderijtjes (spulletjes), samen met zilveruitjes en bloemen.
Uienrennen (juunrennen):
Voor de opslag van uien werd aanvankelijk gebruik gemaakt van afgedekte hopen. Dit bleef op Flakkee nog lang gangbaar, de “Flakkeese pit”. Vanaf het begin van de 20e eeuw zijn er rennen gemaakt voor de bewaring, de “Zeeuwse ren”: bouwwerkjes bestaande uit palen met wanden van latwerk, later van kippengaas, en met een zadeldak van 45° (op Flakkee wat vlakker). De breedte was ca. 2 m., de hoogte ca. 2,5 m., en de lengte naar behoefte. Voor sjalotten werden ook zulke rennen gemaakt. De methoden van bewaren van uien zijn regionaal bepaald, uienrennen kwamen alleen voor in het zuidwesten van Nederland.
Soms waren het tijdelijke bouwwerkjes, die dan jaarlijks werden gedemonteerd en opgeslagen. Later zijn er meer degelijke uitvoeringen gemaakt met betonnen palen in plaats van hout. Een Flakkeese uienren met betonpalen dateerde uit 1920.
De rennen dienden voor het drogen van de uien, vandaar de open wanden, en voor de bewaring in de winter. Tegen de vorst werden de wanden voorzien van strolagen met later ook papier daartussen. Pas na de jaren ‘50 werd bewaren in mechanisch gekoelde ruimtes in schuren gangbaar, het gebruik van uienrennen stierf hierna snel uit.
Uienrennen zullen dus allen dateren uit de periode 1900-1950.
Juunrennen komen vooral voor in de Zuid Hollandse- en Zeeuwse delta.