Functie: | Natuurbeheer & bosbouw |
Ouderdom: | Volle en Late Middeleeuwen (1000-1500) |
Een griend is een cultuurvegetatie die hoofdzakelijk bestaat uit verschillende soorten wilg, die jaarlijks wordt afgesneden (snijgriend), of om de drie à vier jaar tot op de stobbe wordt afgezet (hakgriend). Afzetten is eigenlijk het vlak boven de grond afzagen van stammen die te dik zijn om te snijden.
Grienden werden aangelegd in die delen van het land die voor andere teelten ongeschikt waren. In het rivierkleigebied werden grienden aangelegd op buitendijkse rivierkleigronden die voldoende hoog waren opgeslibd. Voor de griendcultuur werden kaden, greppels, overlaten en duikers aangelegd, die ervoor moesten zorgen dat de griend wel kon overstromen, maar niet permanent onder water bleef staan. De zo aangelegde hakgrienden konden tientallen jaren mee, maar vaak werden ze al eerder omgezet in gras- of akkerland. Essenhakhout, totaal circa 600 hectare in Nederland, wordt voor hetzelfde doel gebruikt, maar ook voor bonenstaken en dergelijke. Begin twintigste eeuw kwam er nog ongeveer 14.000 hectare griend voor. Tegenwoordig is nog een kleine 4000 hectare over.
Grienden bevinden zich in het westelijke rivierengebied, waar ze ook rijswaard genoemd worden, langs de oevers van de IJssel en in enkele verspreide gebieden in Brabant (Peel en Meierij). Kleine grienden liggen langs de Linde en Tjonger in Friesland. Het bekendste en grootste griendcomplex is dat van de Biesbosch. Andere gebieden met veel grienden zijn de Culemborgerwaard en het Langbroekerweteringgebied. Buiten ons land zijn vroeger omvangrijke grienden aangelegd in België en Polen.