Pingoruïne, Poel , Dobbe .
Ouderdom: | Vroege en Late Prehistorie (< 4900-12 v.Chr) |
Een pingoruïne is een terreinverlaging die na een ijstijd ontstaat door het smelten va een in de ondergrond aanwezige ijsmassa.
Tijdens de laatste koude fase van het geologisch verleden (120.000 tot 10.000 jaar geleden) was Nederland nauwelijks begroeid. De wind kreeg vat op het bodemmateriaal waardoor zogenaamde uitblazingsgaten konden ontstaan. Pingoruïnes zijn restanten van pingo’s en zijn in dezelfde periode als uitblazingsgaten ontstaan. Een pingo is een heuvel die ontstaat als de ondergrond permanent bevroren is en grond wordt opgeperst door een uitdijende ijslens. IJslenzen konden ontstaan op plaatsen waar het grondwater onder druk stond. Bij het dooien of openbarsten van de ijslens gleed de erop aanwezige grond naar beneden. De zo gevormde omwalde laagte wordt aangeduid als pingoruïne.
Pingoruïnes komen voor in Noord-Nederland (waar het landijs tijdens de ijstijden aanwezig was). Soms worden ze wel dobbe of poel genoemd. Ook in Zuid-Nederland zijn exemplaren bekend. Grote concentraties pingoruïnes en uitblazingsgaten kan men aantreffen in Groningen, Friesland en Drenthe, bijvoorbeeld op de Duurswoldse heide. Ook elders op de zandgronden komen dergelijke fenomenen voor.